Van Dam schetst manier waarop Meststoffenwet wordt geëvalueerd

Staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de planning van de evaluatie van de Meststoffenwet 2016 en het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn. In de evaluatie van de Meststoffenwet wordt onderzocht wat de milieueffecten van de huidige en mogelijke toekomstige maatregelen zijn. Dat meldt AgriHolland.

Er komt een evaluatie van de effecten en de verdere doorwerking van in het verleden en recent vastgestelde maatregelen en autonome ontwikkelingen. Daarnaast wordt een evaluatie van de effecten van mogelijke maatregelen die in de toekomst kunnen worden ingevoerd, inclusief de handelingsperspectieven.

Kijkend naar de huidige maatregelen gaat het om het brede scala aan ruim 20 maatregelen, zowel van het Rijk als van de sector. Dat loopt van afschaffing van de melkquota per 1 april 2015, het convenant voer- en managementmaatregelen melkvee en verplichte mestverwerking tot de invoering van fosfaatrechten voor de melkveehouderij en de AMvB grondgebonden groei melkveehouderij.

Toekomst

In de evaluatie wordt tevens bezien welke pakketten van maatregelen het doelbereik van de Nitraatrichtlijn in de toekomst kunnen vergroten en daarmee de bijdrage aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Verkend wordt of volledig doelbereik van de Nitraatrichtlijn mogelijk is. Tevens wordt verkend hoe de mogelijke maatregelen in praktijk kunnen worden gebracht. Naast milieueffecten, gaat het bij beide onderdelen ook om bepaling van de effecten op bodemvruchtbaarheid, gewasopbrengsten, mestafzet en de gevolgen daarvan voor de economie van bedrijven en sectoren in brede zin. Voor wat betreft de evaluatie van mogelijke toekomstige maatregelen kunnen deze worden samengevoegd tot clusters van maatregelen die als mogelijke beleidsvarianten tot aan circa 2030. Kennisinstituten betrokken bij de evaluatie, zijn op basis van hun expertise tot een aantal varianten gekomen. Het gaat bijvoorbeeld om:

  • Generieke aanscherping gebruiksnormen en werkingscoëfficienten.
    Vraagstelling: in welke mate draagt dit bij aan verbetering van het doelbereik van de Nitraatrichtlijn?
  • Regionale differentiatie van gebruiksnormen en maatregelen.
    Vraagstelling: in welke mate draagt dit bij aan het oplossen van regionale knelpunten in grond- en oppervlaktewater en de verbetering van het doelbereik van de Nitraatrichtlijn? (Bij maatregelen valt te denken aan zaken als fosfaat-uitmijning en peilgestuurde drainage).
  • Omschakeling naar een minder uitspoelingsgevoelig bouwplan of bedrijfstype.
    Vraagstelling: In welke mate kan een dergelijke omschakeling bijdragen aan realisatie van het doelbereik van de Nitraatrichtlijn in met name het zuidelijk zandgebied?
  • Maximaal of volledig doelbereik voor Nitraatrichtlijn en bijdrage aan de Kaderrichtlijn Water.
    Vraagstelling: Zijn de door Nederland vastgestelde doelen voor grond- en oppervlaktewater realiseerbaar; wat zijn de consequenties voor de Nederlandse land- en tuinbouw; is de benodigde inspanning proportioneel? Hierbij wordt ook vastgesteld hoe de bijdrage van de land- en tuinbouw aan de belasting van grond- en oppervlaktewater zich verhoudt tot die van andere bronnen. Daarbij wordt getracht om onderscheid te maken tussen hetgeen wat na-ijlt uit het verleden en hetgeen dat aan actueel landbouwkundig handelen kan worden toegeschreven.

De verschillende varianten zijn op dit moment nog onderwerp van overleg en verkenning op haalbaarheid. De varianten zijn ook voorgelegd aan een brede groep van belangenorganisaties. Dit heeft tot een aantal reacties geleid, maar niet tot een breed gedragen voorstel voor een andere variant. Beoogd wordt dat de evaluatie een uitgebreid terrein bestrijkt met tal van aspecten, waarvoor behoorlijke rekenexercities en analyses nodig zijn om tot antwoorden te komen. Op dit moment is Van Dam in gesprek met onderzoeksinstituten en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), over de manier waarop binnen het beschikbare budget en de beschikbare tijd de ex post en ex ante vragen efficiënt en gedegen kunnen worden beantwoord met zoveel mogelijk gebruikmaking van al beschikbare, openbare informatie en rekenmodellen. Het streven is dat het PBL de evaluatie door middel van een syntheserapport eind 2016 afrondt.

Parallel aan het ex post en het ex ante deel van de evaluatie Meststoffenwet 2016 wordt een belevingsonderzoek onder agrarische ondernemers uitgevoerd. Daar zal onder andere gevraagd worden naar prikkels en obstakels die deze ondernemers ervaren bij naleving van de mestwetgeving. De uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken bij het opstellen van het syntheserapport. (AgriHolland)

Meer over: Achtergrond
Ontvang maandelijks nieuws van mestportaal.nl
E-mail: